Skip to content

Aansluitend op de Europese FOP netwerkconferentie, vond op zaterdag 24 november 2012 het jaarlijkse FOP Symposium plaats in het Marriott hotel in Amsterdam. Mede dankzij hun steun aan de FOP stichting hebben wij wederom genoten van deze dag. Net als in de voorgaande jaren stelden wetenschappers uit verschillende landen ons op de hoogte van hun onderzoeksresultaten. Voorts waren er sprekers die buitenlandse FOP verenigingen vertegenwoordigden.

Ook werd er door dr. Lothar Schwarte aandacht besteed aan een nog niet eerder besproken onderwerp, namelijk anesthesie en FOP.
Bijzondere aandacht verdient Saskia Blonk, de moeder van één van onze jongste patiënten, die een presentatie hield over het aanpassen en het verbeteren van de SOS-kaart.
De FOP  Stichting bedankt  alle aanwezigen, de families, studenten en wetenschappers voor deze geslaagde dag.

Onderstaande verslagen zijn geschreven door Sofia el Manouni

De Universiteit van Oxford, Nuffield Ziekenhuis,Verenigd Koninkrijk
Prof. Dr. James T. Triffitt en Dr. Alex Bullock

Verslag van prof. Dr James T. Triffitt . “FOP ACTION UK – een nieuwe patiënt organisatie FOP ACTION UK  sponsort het FOP onderzoek in het Verenigd Koningrijk”.

Prof. Triffitt beet de spits af op de ochtend van zaterdag 24 november. Prof. Triffitt is werkzaam in Oxford samen mijn zijn collega dr. Alex Bullock. Prof. Triffitt is werkzaam op de afdeling Orthopedische, Reumatologische en Musculatoire Wetenschappen en dr. Alex Bullock is werkzaam op de afdeling klinische medicijnen, vanaf het beroemde laboratorium genaamd Structural Genomics Consortium.

Prof. Triffitt begon zijn verhaal door te vertellen over Dr. Roger Smith, hij was degene in Engeland die de interesse van de wetenschappers voor FOP wist op te wekken. Momenteel is dr. Roger Smith met pensioen, maar dat neemt niet weg dat hij nog steeds betrokken is bij de patiënten in Oxford. Tevens is dr. Roger Smith vaak te vinden op het laboratorium, hier neemt hij ook vaak de tijd om de jongere generatie te wijzen op de verschillende manieren die er zijn om zeldzame ziekten te benaderen. Voor prof. Triffitt was het dr. Smith die zijn interesse in zeldzame ziekten heeft aangewakkerd en in het bijzonder FOP. Het is erg belangrijk dat de oudere generatie wetenschappers die jongere generatie op de hoogte brengt van de zeldzame ziekten die er zijn, zoals FOP, benadrukt prof. Triffitt.

Prof. Triffitt vervolgde zijn verhaal door te vertellen over Marshall Urist, professor in Orthopedische chirurgie aan de UCLA (University of California, Los Angeles). Prof. Urist is de eerste persoon die op het idee kwam dat er een eiwit, het BMP (Bone morphogenetic protein), betrokken zou kunnen zijn bij het omzettingsproces van bindweefsel tot bot. Tegenwoordig weten wij van BMP dat het inderdaad een belangrijke rol speelt in de ziekte ontwikkeling van FOP. Tevens kwam prof. Urist met een model voor de rol die het BMP in de ziekte ontwikkeling van FOP zou hebben. Alvorens prof. Urist zijn carrière in Chicago voortzette, had hij al veel erkenning gekregen in Baltimore, waar hij reeds werkzaam was als professor. Tegenwoordig is er nog volop erkenning voor zijn ontdekking van het BMP.

Op het moment dat prof. Triffitt geïnteresseerd raakte in FOP wilde hij graag weten wat het effect van de aandoening is op de patiënten. Sarah Cameron is een patiënte die haar skelet ter beschikking van de wetenschap heeft gesteld, niet alleen voor onderzoeksdoeleinden, maar ook om de mensen te laten zien wat de impact van FOP is op het menselijk skelet. Prof. Triffitt heeft vele gesprekken met haar gevoerd over haar aandoening. Het viel hem op dat Sarah Cameron zich vaak zorgen maakte als zij naar het ziekenhuis moest. Dit kwam doordat veel artsen niet wisten wat Sarah Cameron onder de leden had, waardoor de behandeling vaak moeizaam verliep. Prof. Triffitt is van mening dat de zeldzame ziekten te kampen hebben met het feit dat veel van deze ziekten onbekend zijn voor de clinici. Vele artsen zien FOP niet eens één keer in hun hele carrière voorbij komen. Om deze reden is het belangrijk dat patiënten zelf mensen op de hoogte brengen van hun aandoening, zodat er meer mensen bekend raken met de aandoening en zo ook de bekendheid onder artsen en onderzoekers groeit. Op deze manier zal de herkenning van de aandoening beter worden.

Sarah Cameron heeft geld vrijgegeven ten behoeve van onderzoek, dit geld is opgenomen in een fonds, namelijk de Sarah Cameron foundation. Startende onderzoekers kunnen beroep doen op dit fonds voor financiële steun om zo onderzoek te doen naar FOP.

Prof. Triffitt besloot zijn verhaal door het belang van financiële steun voor onderzoek te benoemen. Tegenwoordig komen de FOP patiënten veel meer bijeen om hun ervaringen te delen en informatie te verkrijgen over de vorderingen die zijn geboekt binnen het onderzoek. Zij vormen samen een stichting om meer schot in het onderzoek te krijgen, maar ook om meer naamsbekendheid te creëren. Daarbij zijn de stichtingen ook bezig met het inzamelen van geld om de onderzoekers financieel te kunnen steunen, zodat het onderzoek naar FOP gaande kan blijven. Daarbij is het belangrijk dat men ook in zijn kennissenkring rond kijkt om zo mensen bereid te krijgen om financiële steun te geven voor onderzoek. Prof. Triffitt roept ons allen daarom ook op om onze ogen open te houden en samen creatieve manieren te bedenken om geld in te zamelen voor onderzoek. Hij haalde Richard Simcox , oprichter van Roemex, aan die onderzoek naar FOP financieel steunt. Hij is in aanraking gekomen met FOP, omdat hij een kennis heeft met een kind dat aan FOP lijdt. Daarbij is Richard Simcox ook betrokken bij het vinden van andere sponsoren, zodat er meer geld beschikbaar komt voor onderzoek.

Verslag van Dr. Alex Bullock “FOP onderzoek in Oxford – Therapeutische ontwikkelingen”


Dr. Alex Bullock is werkzaam aan de universiteit van Oxford. Dr. Bullock houdt zich bezig met het ontrafelen van structuren van eiwitten, ook wel structuur biologie genoemd en maakt deel uit van een consortium welke gevormd wordt door de universiteit van Oxford en Toronto. Dit consortium wordt zowel door academische bronnen vanuit het Verenigd Koninkrijk, als door private bedrijven gefinancierd. Bij dit consortium houden ze zich bezig met het vinden en ontwikkelen van stoffen die gebruikt kunnen worden voor behandeling van met name aandoeningen waar de farmaceutische wereld zich niet mee bezig zou houden, omdat ze te zeldzaam zijn zoals bijvoorbeeld het geval is bij FOP. Het bestaan van dit consortium maakt het mogelijk dat de farmaceutische bedrijven die zich niet bezig houden met dit soort aandoeningen wel geld kunnen doneren aan het consortium, waardoor het mogelijk is om toch onderzoek te doen naar mogelijke therapieën.

Een van de hoofddoelen van de afdeling waar dr. Bullock werkzaam is, is het achterhalen van zoveel mogelijk informatie over de mutatie bij FOP en de biologische mechanismen die hieraan ten grondslag liggen. Een ander doel is het vinden van een potentieel medicijn dat kan aangrijpen op de veranderingen die bij FOP optreden, om op deze manier de ontwikkeling van FOP tegen te gaan. Het uiteindelijke doel is het vinden van een behandeling voor FOP. Dr. Bullock liet een animatie zien waarop we konden zien waar de fout in het ACVR1 eiwit zit bij FOP en welke invloeden dit heeft op de ontwikkeling van de ziekte. Men weet nu dat het eiwit overactief is en constant een signaal uitzendt wat leidt tot botformatie in spierweefsel.

De afgelopen tijd heeft Dr. Bullock zich onder andere bezig gehouden met het beschrijven van de structuur van het eiwit. Als men weet wat de precieze structuur van het eiwit is, kan men gaan kijken naar stoffen die precies passen op de structuur van het ACVR1 eiwit en op die manier een remmende werking kunnen hebben. Men kan het zien als een slot waar alleen een passende sleutel op kan, als men weet met welk slot zij te maken hebben, dan kan de passende sleutel ontwikkeld worden. Zo is dit ook bij FOP het geval.

De eerste vraag die beantwoord moest worden was wat de precieze oorzaak is van FOP. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een 3D figuur gemaakt van het ACVR1 eiwit van een gezond persoon en van een FOP patiënt, om zo de structurele fout in het eiwit bij FOP te kunnen vinden. Het ACVR1 eiwit behoort alleen actief te zijn wanneer dit nodig is, dus op het moment dat het lichaam nieuwe botvorming nodig heeft. Echter, bij FOP is het zo dat het eiwit op zich actief is, zonder dat dit nodig is.

Op het moment zijn de onderzoekers, waaronder Dr. Bullock, hard op zoek naar een molecuul dat precies op de afwijkende structuur past. Dit zal er dan voor zorgen dat de hyperactiviteit van het ACVR1 eiwit geremd wordt. In de literatuur is er reeds gesproken over een mogelijke stof die gebruikt zou kunnen worden als de remmer van het ACRV1 eiwit, namelijk dorsomorphine. Het consortium waarin Dr. Bullock werkzaam bij is heeft gekeken naar dorsomorphine als mogelijke remmer van het ACRV1 eiwit. Echter, dit stofje werkt nog niet optimaal zonder bijwerkingen. Het zoeken naar een beter passende remmer is nog niet gestaakt. Er zijn al een aantal stoffen die in aanmerking komen, maar deze moeten nog geoptimaliseerd worden alvorens deze toegepast zouden kunnen worden als behandeling. Enkele van deze stoffen worden ook al getest voor andere aandoeningen, wat zeer positief is.

Ondanks deze positieve ontwikkelingen is er nog een lange weg te gaan voordat een behandeling klaar voor gebruik is. Er is veel geld nodig om een goede behandeling te ontwikkelen, ook is het lastig om een farmaceutisch bedrijf te vinden dat bereid is om mee te werken aan de ontwikkeling van een medicamenteuze behandeling voor FOP. Dit farmaceutisch bedrijf zou dan ook verantwoordelijk zijn voor het op de juiste wijze testen van het medicijn, om de veiligheid van de patiënten te waarborgen. Echter, de meeste farmaceutische bedrijven zijn niet bereid om te investeren in FOP, omdat er te weinig patiënten zijn. In het Verenigd Koninkrijk is men van plan om een non-profit farmaceutisch bedrijf op te zetten, dat onderzoek naar behandelingen voor zeldzame ziekten kan bekostigen.

Het is belangrijk dat verschillende onderzoeksgroepen zich bezig houden met het ontwikkelen van een medicijn voor FOP, omdat er nog veel ondernomen moet worden alvorens er een behandeling gevonden wordt die wel aanslaat. Hoe meer onderzoeksgroepen zich dus bezig houden met het vinden van een behandeling, hoe groter de kans is dat er daadwerkelijk een behandeling gevonden wordt.

Tot slot is het erg belangrijk dat er een samenwerkingsverband ontstaat tussen de onafhankelijke onderzoeksgroepen. Dit is met name van belang op het moment dat er een mogelijke behandeling is gevonden, zodat er genoeg patiënten zullen zijn voor toekomstige klinische trials. Op deze manier zullen de klinische trials geleid worden met voldoende expertise en voldoende patiënten om het effect van het medicijn te kunnen aantonen.

LUMC (Leids Universitair Medisch Centrum)
Prof. Dr. Peter ten Dijke, PhD student Jie Cai, Dr. Gonzalo Sanchez-Duffhues.
Titel 1. “Exon Skipping in Activin-receptor-like Kinase”.
Titel 2 “Op weg naar een mogelijke behandeling voor Fibrodysplasia Ossificans Progressiva”


Prof. Peter den Dijke is werkzaam bij het LUMC te Leiden. Tegenwoordig doet hij onderzoek naar de rol van TGF-β in bloedvatvorming en in de kwaadaardige uitzaaiing van tumorcellen. Daarnaast doet hij onderzoek naar de rol van BMP- & Wnt-groeifactoren tijdens botvorming.

Prof. Peter ten Dijke begon zijn verhaal met te vertellen over de veelvoorkomende botziekte osteoporose. Osteoporose is een aandoening waarbij er sprake is van te weinig botmassa, waardoor mensen met deze aandoening sneller botbreuken oplopen. In het bot is er een basale metabolisme waarin drie type cellen een rol spelen, namelijk de osteoblasten, osteoclasten en osteocyten. De osteoclasten zijn de cellen die het bot afbreken, zodat de osteoblasten nieuw stevig bot kunnen vormen. De osteocyten zijn de rustende cellen, die voor voeding van het bot zorgen. De huidige gedachte over de ontstaanswijze van osteoporose is dat er relatief meer botafbraak dan opbouw is, waardoor de botmassa afneemt. De huidige medicamenteuze behandeling van osteoporose bestaat uit toediening van bisfosfonaten. Bisfosfonaten gaan het verlies van botmassa tegen, middels het inhiberen van de activiteit van osteoclasten. De praktijk wijst uit dat de patiënten vaak al met relatief veel verlies van botmassa bij de arts komen, waardoor de bisfosfonaten alleen verder verlies van botmassa tegen kunnen gaan. Dit maakt het vinden van een medicijn dat de osteoblasten stimuleert tot het aanmaken van bot zeer relevant.

Prof. Peter ten Dijke kreeg ongeveer vier jaar geleden subsidie om onderzoek te kunnen doen naar een mogelijke behandeling voor osteoporose. Voor dit onderzoek heeft hij niet zo zeer onderzoek gedaan naar osteoporose, maar gekeken naar ziektebeelden in een geheel ander spectrum, hele zeldzame ziektebeelden die gekarakteriseerd worden door teveel botvorming, zoals Fibrodysplasia Ossificans Progressiva (FOP) en sclerosteose. Deze ziektebeelden geven inzichten die gebruikt kunnen worden voor het vinden van een mogelijke therapie voor osteoporose. Zo verkrijgt men ook inzichten in hoe de osteoblasten gestimuleerd worden tot de excessieve botvorming bij FOP.

Zoals al bekend is FOP een aandoening waarbij er teveel bot gevormd wordt op plaatsen waar dit niet zou moeten gebeuren, ook wel ectopische botvorming genoemd. Dit maakt FOP op zich al een interessante aandoening om te onderzoeken. Daarbij komt dat als de etiologie is ontrafeld, er aan de hand daarvan ontwikkeling van een behandeling van zowel osteoporose als FOP op gang kan komen.

Prof. Peter ten Dijke heeft stil gestaan bij wat er tot nu toe bekend is over FOP, zoals de BMP signaal route die een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van FOP. Tevens heeft hij verteld over de rol van het ALK2 gen waarin een mutatie heeft plaatsgevonden. Dit gen is bij FOP patiënten overactief, wat er voor zorgt dat de BMP signaalroute aan gaat en de kostenplaatsen meer bot gaan vormen. Onderzoek in de muis heeft laten zien dat als het BMP signaalroute overactief is in spieren, deze veranderen in bot. Op de röntgenfoto’s is terug te zien dat de plekken waar extra bot is aangemaakt overeenkomen met de plekken waar extra bot bij FOP patiënten aangemaakt wordt.

In transgene muizen waarbij BMP4 tot overexpressie is gebracht, ziet men dat dit ook leidt tot ectopische botformatie. Op moleculair niveau is te zien dat BMP een extracellulaire cytokine is welke bindt aan een receptor gelegen op het celmembraan wat zorgt voor een transductie van de BMP signaalroute intracellulair. Dit zorgt ervoor dat de cel aangezet wordt tot het vormen van bot.

Tot nu toe heeft men gevonden dat de mutatie bij FOP in de ALK2 receptor zit. Deze verandering in het eiwit leidt tot activiteit van de receptor zonder binding van een ligand, wat normaal gesproken nodig is voor activiteit van de receptor.

Onderzoekers vanuit Harvard hebben gevonden dat het mogelijk is om van endotheelcellen mesenchymale stamcellen te maken door TGF-β toe te voegen. Endotheelcellen bevinden zich aan de binnenzijde van de bloedvatwanden. Mesenchymale stamcellen zijn cellen die het vermogen hebben om nog in iedere celtype te veranderen, zoals bijvoorbeeld endotheelcellen, kraakbeencellen en botcellen. Dit experiment heeft prof. Peter ten Dijke en zijn onderzoeksgroep herhaald. Tijdens dit experiment hebben ze de endotheelcellen gestimuleerd onder osteogene condities met BMP en vervolgens met behulp van een rode kleuring gekeken of er sprake is van mineralisatie. Uit dit experiment is gebleken dat de endotheelcellen inderdaad in staat zijn om te veranderen in botvormende osteoblasten. Deze cellen kunnen een essentiële rol spelen in de ontwikkeling van FOP en kunnen daarom ook belangrijk zijn voor een behandeling met BMP remmende middelen. Echter, naar dit onderwerp wordt nog veel onderzoek gedaan en er moet nog veel ontdekt worden over de rol die deze mesenchymale stamcellen hebben in de ontwikkeling van FOP. Voor dit onderzoek hebben de wetenschappers bloed nodig van de patiënten, om hier endotheelcellen uit te halen die dan in mesenchymale stamcellen en botvormende osteoblasten kunnen worden omgezet. Tevens kunnen cellen worden verkregen uit urine, en ook die cellen kunnen via een gecompliceerd protocol worden omgezet in osteoblasten. Het gedrag van cellen van de FOP patiënten zal worden vergeleken met die van gezonde mensen. Als zoals verwacht de cellen van FOP patiënten een verhoogde osteoblast vorming vertonen dan kunnen die worden gebruikt om de effectiviteit van mogelijke therapieën te onderzoeken.

In het LUMC, op de afdeling Humane Genetica, wordt er onderzoek gedaan naar de aandoening Duchenne. Duchenne is een aandoening waarbij er een mutatie in het distrophine eiwit zit, waardoor het eiwit inactief wordt. Bij FOP is het tegenovergestelde het geval, de mutatie zorgt juist voor een overactief eiwit. Deze afdeling is deels met een techniek gekomen voor een mogelijke behandeling voor Duchenne. Het eiwit wordt gecodeerd aan de hand van een drie nucleotiden systeem, dit wil zeggen dat een code van drie nucleotiden bepalen welke aminozuur gevormd wordt. De aminozuren vormen samen het functionele eiwit. In het geval van Duchenne is er een defect in het zogeheten “reading frame”, waardoor het eiwit niet goed gevormd wordt en hierdoor niet functioneel is.

Het distrophine eiwit is 79 exonen lang en moet altijd passend zijn om functioneel te zijn. Dat wil zeggen dat alle exonen precies op elkaar passen om zo een functioneel eiwit te vormen. Op het moment dat er een deletie plaats vind van een exon, kan dat leiden tot een niet functioneel eiwit, wat het geval is bij Duchenne. Op de afdeling Humane Genetica trachten ze in te grijpen in het proces van splicing van deze exonen, zodat deze weer op elkaar passen. Dit doen ze door bijvoorbeeld exon 47 met 52 te verbinden, welke wel weer op elkaar passen, waardoor je een deels functioneel eiwit krijgt. De patiënten krijgen dan in plaats van Duchenne, de ziekte van Becker welke een veel betere prognose kent met een betere kwaliteit van leven. Deze techniek bevindt zich nu in de fase van klinische trials. Het medicijn wordt intramusculair geïnjecteerd zodat er een lokale verbetering optreedt. Er wordt gekeken of het middel ook systemisch toegediend kan worden om zo een algehele verbetering te krijgen van Duchenne.

Het doel bij FOP is het toepassen van hetzelfde principe die ontwikkeld is op de afdeling Humana Genetica voor de ziekte Duchenne. Het enige verschil is dat er bij FOP een inactivatie van het Alk2 receptor bewerkstelligd moet worden in plaats van een gedeeltelijke restauratie. Momenteel zijn er al antisense moleculen gemaakt die kunnen ingrijpen op de splicing van het ALK2 gen, zodat de gemuteerde ALK2 gen geïnactiveerd kan worden. Echter, dit is nog niet geheel specifiek, waardoor er mogelijk nog veel bijwerkingen zijn.

Het toekomstige doel van prof. Peter ten Dijke en zijn onderzoeksgroep is het vinden van een specifieke antisense molecuul. Dit kan onderzocht worden aan de hand van cellen afkomstig van patiënten materiaal, zoals bloed en urine. Tevens wilt prof. Peter ten Dijke aan de hand van de knockin muis met ALK2 met FOP mutatie van prof. Kaplan en prof. Shore onderzoeken of deze antisense moleculen in staat zijn om de excessieve botvorming in deze knockin muizen te remmen.

Verslag van  Prof. Dr. Petra Seemann en Prof. Dr. Lutz Schomburg van het Berlin Brandenburg Center for Regenerative Therapies (BCRT) van het Charité:  “FOP activiteiten bij de Charitéuniversiteit”.


Petra Seemann begon haar verhaal over het instituut waar zij en haar man werkzaam zijn, namelijk The Charité university hospital Berlin. Aan de hand van een tijdlijn heeft zij iets verteld over de geschiedenis van dit instituut en hoe het zich over de jaren heen ontwikkeld heeft tot één van de grootste klinieken in Europa.
Het instituut is op drie verschillende manieren actief betrokken bij FOP, namelijk via de medische zorg die verleend wordt aan Duitse FOP patiënten, genetische diagnostiek bij fop en onderzoek naar FOP. De afdeling die valt onder de medische zorg van FOP patiënten is de afdeling Reumatologie en Auto-immuunziekten. De Berlin-Brandenburg centrum voor regeneratieve therapieën is het centrum waar Petra Seemann werkzaam is en onderzoek doet naar onder andere FOP. De afdelingen Immunologie en het instituut voor experimentele endocrinologie valt onder het zelfde centrum waar Petra Seemann ook werkzaam is.

Het bezoek van Irene Snijder, voorzitter van de FOP Stichting Nederland, aan de afdeling waar Petra Seemann werkzaam is, passeerde ook de revue. Petra Seemann liet een leuke foto zien van Irene met Petra Seemann en haar collega’s, waarbij Petra Seemann alle FOP patiënten en de betrokken bij de FOP patiënten uitnodigde om ook een kijkje te komen nemen in het laboratorium.

Zoals Petra Seemann vorig symposium uitgebreid uitgelegd heeft, kent FOP meerdere soorten mutaties, waardoor de uiting van de aandoening niet bij iedereen hetzelfde is. Ook dit jaar stond Petra Seemann hier even bij stil, met name het belang voor de FOP patiënten om te achterhalen welke mutatie zij onder de leden hadden, omdat het huidige onderzoek voornamelijk gericht is op de klassieke mutatie. Dit heeft uiteraard ook invloed op de behandeling, die in de toekomst beschikbaar zal zijn, voor de patiënten die net een andere mutatie hebben dan de klassieke mutatie.

De variatie in de uiting van FOP bij de patiënten ligt met name in de specifieke mutatie die de patiënt heeft in het ACVR1 gen. Echter, het is niet alleen deze mutatie die de bepalende factor is van de manier waarop de aandoening zich uit. Ook andere genetische mutaties kunnen een effect hebben op het beloop van de ziekte. Daarbij moet men ook rekening houden met eventuele omgevingsfactoren die een rol hebben in de ziekte, hierbij moet men denken aan leefstijl van de patiënt, trauma’s, infecties en het dieet van de patiënt. Deze factoren hebben allemaal hun bijdrage in de manier waarop de aandoening zich uit en verklaart daarmee ook de variatie die men ziet onder FOP patiënten.

Verslag Prof. Dr. Lutz Schomburg 


Lutz Schomburg is werkzaam bij het instituut voor experimentele endocrinologie aan de Charité- university hospital Berlin. Lutz Schomburg heeft verteld over Selenium een stof dat voorheen alleen als gif gezien werd, maar tegenwoordig is het beeld over selenium veranderd. In hoge doseringen is Selenium nog steeds een toxische stof, echter, in kleine hoeveelheden is het essentieel voor het leven. Afwezigheid van selenium in het lichaam is niet verenigbaar met het leven. Met dit gegeven begon Lutz Schomburg zijn verhaal.

Lutz Schomburg nam een voorbeeld van een overdosis van selenium tijdens een polowedstrijd in Engeland, waarbij de 21 polo pony’s kwamen te overlijden na een overdosis van selenium. Echter, belangrijk is het dat er ook een keerzijde van de munt is, Selenium is niet alleen toxisch, maar in kleine hoeveelheden essentieel en juist erg gezond. Uit een Belgisch onderzoek naar de rol van selenium bij blaaskanker is gebleken dat als er een tekort aan selenium is in het lichaam, er meer kans is op een dodelijk afloop van blaaskanker. De selenium status in het lichaam is dus geassocieerd met het voorkomen van blaaskanker. De inname van selenium onder de Nederlandse bevolking voldoet bijna aan de dagelijkse hoeveelheid die men zou moeten innemen. Echter, in Duitsland en België is dit iets minder.  Op het moment dat iemand last heeft van een actieve ontsteking, daalt het seleniumgehalte met als gevolg dat de pro-inflammatoire signalen toenemen. Dit is reeds aangetoond in patiënten die lijden aan een sepsis, waarbij men een selenium deficiet vonden.

In China is er een streek waar de selenium inname per dag te laag is. Dit tekort is geassocieerd met het ontwikkelen van de Kashin-Back ziekte. De Kashin-Back ziekte komt in dit gebied endemisch voor. Deze aandoening wordt gekenmerkt door degeneratieve osteoartritis, wat zich uit in ontstekingen in het bot en de gewrichten, kraakbeennecrose en botvorming in de gewrichtsspleten. Hier wordt met name kraakbeen omgezet in bot. Inname van een selenium supplement is een bewezen preventieve interventie bij de manifestatie van deze endemische ziekte.

Concluderend kan men stellen dat selenium een essentieel element is voor de gezondheid. Veel Europeanen krijgen te weinig selenium per dag binnen, deze mensen zouden eigenlijk een selenium supplement moeten nemen om het tekort aan te vullen.  Zoals in het voorbeeld hiervoor genoemd, kan een selenium deficiëntie leiden tot meer botvorming, zoals gezien wordt bij FOP. Tevens is men te weten gekomen dat de hoeveelheid selenium in het lichaam afneemt als er een ontsteking gaande is ergens in het lichaam, welke op zijn beurt invloed heeft op de botstofwisseling. Zoals reeds eerder is beschreven, heeft een ontsteking een negatieve invloed op de selenium gehalte, waardoor er dus een vicieuze cirkel kan ontstaan bij chronische aandoeningen.

De onderzoeksgroep waar Lutz Schomburg werkzaam is denkt dat bij een flare-up bij FOP patiënten, de hoeveelheid selenium afneemt. Echter, om dit te kunnen bevestigen is het belangrijk dat de hoeveelheid selenium bij de patiënten bepaald wordt. Hierbij is het belangrijk dat de selenium status tijdens een flare-up bepaald wordt en wanneer er geen sprake is van een flare-up. Daarbij is het ook belangrijk dat de selenium status bij familieleden bepaald wordt, om eventuele verschillen of overeenkomsten op het spoor te komen. De waarden die verkregen worden kunnen gebruikt worden als referentie waarden voor andere onderzoeken. Dr. Schomburg heeft aangeboden om gratis een analyse uit te voeren van de selenium gehalte en andere sporenelement in het bloed en zal hier een interpretatie van terug zenden. Om deze analyses uit te voeren heeft hij kleine hoeveelheden bloed of plasma nodig.

Gaslini Instituut, Genova, Italië

Verslag Dr. Maja Di Rocco, Hoofd van de Zeldzame Ziekte Eenheid, Afdelingen Pediatrie en Neuroscience, Gaslini Instituut, Genova.


Dr. Di Rocco legde de nadruk op mogelijke problemen die kunnen opduiken tijdens een klinische trial. Er is nog maar weinig bekend over het natuurlijk verloop van FOP, wat het beoordelen van een klinische trial bemoeilijkt, omdat het lastig is de symptomen die als referentie voor de effectiviteit van de behandeling kunnen dienen vast te stellen. Bij FOP is vastgesteld dat er sprake is van ectopische botvorming, echter de oorzaak is tot op heden nog onbekend. In de kliniek zien we veel variatie in de manifestatie van flare-ups en in de progressie van de aandoening. Deze variatie is niet alleen zichtbaar bij het vergelijken van verschillende patiënten maar ook treedt variatie op bij één patiënt. Het is niet altijd gemakkelijk om te bepalen wanneer er sprake is van een actieve flare-up of van een niet-actieve progressie van de ziekte. Er zijn gevallen waarin patiënten en artsen een spontane regressie van flare-ups melden, dit is een zeer interessant gegeven wat het waard is om verder te onderzoeken.

Vandaag de dag is er nog steeds geen concreet inzicht in de efficiëntie van de medicijnen die gebruikt worden om de flare-ups te verminderen. Helaas hebben de medicijnen die nu voor handen zijn maar gedeeltelijk effect, waar veel bijwerkingen tegenover staan. Er zijn Amerikaanse richtlijnen voor handen die artsen kunnen begeleiden een efficiënte behandeling te kiezen, toch ligt de uiteindelijke beslissing een medicijn al dan niet te gebruiken in de handen van de arts en zijn patiënt. In de richtlijnen is een classificatie van medicijnen, in de eerste klasse staan de medicijnen die vaak gebruikt worden om de symptomen die tijdens een flare-up optreden tegen te gaan, zoals NSAID’s en corticosteroïden, over het algemeen hebben deze medicijnen weinig bijwerkingen. Helaas is er voor deze klasse nog geen op bewijs gebaseerde informatie over de efficiëntie.

Niet alleen de aandoening op zichzelf is onvoorspelbaar, maar ook zijn de oorzaken van flare-ups nog niet geïdentificeerd. Er is vaak melding gemaakt van de griep en andere infecties als mogelijke oorzaak van flare-ups, maar tot nu toe is er nog geen hard bewijs dat de correlatie tussen flare-ups en de griep aantoont.

Dr. Di Rocco benadrukte dat er nog veel zaken onbekend zijn, zoals de hierboven beschreven zaken. Dit maakt het zeer belangrijk om een internationale databank op te richten, waarbij de informatie verkregen kan worden van de patiënt en zijn arts. Dit kan in de vorm van een register, een meer waarnemende studie. Het is belangrijk dat dit register internationaal beschikbaar is, zodat er genoeg data is waarmee kan worden vastgesteld welke aspecten gebruikt zullen worden in een klinische trial voor een potentieel medicijn. De artsen uit de Verenigde Staten hebben al een vragenlijst opgesteld die de patiënten kunnen invullen. Dit maakt het mogelijk om een veelheid aan informatie te verkrijgen over het ontstaan van flare-ups en wat voor behandeling er tegen wordt ingezet. Het is belangrijk dat de data op één punt verzameld wordt zodat artsen en wetenschappers gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot de data. Eerst zal er gekeken moeten worden naar het meest bruikbare soort informatie die van patiënten en hun artsen verkregen kan worden omdat het lastig is achteraf nieuwe vragen toe te voegen.

Niet alleen informatie over flare-ups is bruikbaar, maar ook de zorg die de patiënten krijgen zodat de zorg voor FOP patiënten geoptimaliseerd kan worden.

Verder is het oprichten van een biobank nodig waar verschillende soorten monsters van de patiënten verzameld kan worden en die gedistribueerd kunnen worden aan wetenschappers. Op deze manier kunnen kostbare en zeldzame monsters opgeslagen worden op de juiste manier, zodat er geen monsters verloren gaan. Om een goed functionerende biobank op te richten is er een coördinator nodig die de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de distributie en het adequaat opslaan van de monsters.

De combinatie van de twee registers en de biobank maakt het mogelijk de om de klinisch verkregen data en de onderzoeksdata verkregen door onderzoek op het materiaal van patiënten aan elkaar te koppelen. Om genoeg data en informatie te verkrijgen is het cruciaal dat artsen en wetenschappers samenwerken. Verder zullen er criteria worden vastgesteld voor de wetenschappers alvorens zij een beroep kunnen doen op de monsters van de patiënten. Een biobank is een zeer nuttig middel om grootschalig onderzoek mogelijk te maken, omdat zij het mogelijk maken dat biomarkers geïdentificeerd worden die de activiteit van de ziekte bepalen. Dit is niet alleen van belang voor klinische trials om de effectiviteit van de behandeling te bepalen, maar ook om de activiteit van de ziekte in de kliniek te kunnen meten.

Verslag Massimo Alfieri, bestuurslid van de Italiaanse FOP vereniging.


Massimo Alfieri is een bestuurslid van de FOP vereniging in Italië. Deze stichting is opgericht in 2006 door familieleden van FOP patiënten. Vandaag de dag wordt de stichting bestuurd door vier families. Sinds 2007 wordt er door de Italiaanse FOP vereniging in samenwerking met de universiteit van Genova internationale congressen georganiseerd.

Massimo Alfieri begon zijn verhaal als volgt: “We are rare, but not alone”. Op basis van dit gegeven zijn een aantal familieleden van FOP patiënten de Italiaanse FOP vereniging begonnen. Massimo Alfieri gaf een overzicht over de plekken in Italië waar reeds symposia zijn georganiseerd. In maart 2013 zal er een congres georganiseerd worden in het Maggiore ziekenhuis te Parma.

De doelen van het congres zijn met name; updates geven over de huidige stand van zaken in de onderzoekswereld met betrekking tot FOP, de discussie onder wetenschappers te bevorderen en bekendheid aan de aandoening te geven onder artsen. Het congres is niet alleen toegankelijk voor wetenschappers, maar ook voor artsen die graag meer willen weten over de aandoening. Op de tweede dag is er de mogelijkheid voor de patiënten om naar een consult te gaan dat gegeven wordt door de FOP gespecialiseerde artsen die aanwezig zijn op het congres.

Dr. Marelise Eekhoff,  Dr. Gerard Pals en Dr. Lothar Schwarte van het Vrije Universiteit medisch centrum.


Verslag  dr. Lothar Schwarte, anesthesioloog, VUmc


Dr. Schwarte is werkzaam als preklinische trauma arts en anesthesioloog, in het VUmc. Gezien het feit dat er weinig FOP patiënten zijn in Nederland, is het een uitdaging als men een patiënt voor zich krijgt waarbij anesthesie verricht moet worden. Alvorens dit gedaan wordt, duikt dr. Schwarte de literatuur in om meer informatie over FOP te verkrijgen. Zo is hij erachter gekomen dat het toedienen van intramusculaire injecties vermeden dient te worden. Na het verrichten van anesthesie wordt er een case report geschreven gebaseerd om de nieuwe informatie die is verkregen, om op deze manier ervaringen met elkaar te delen.

Er zijn twee manieren waarop anesthesie uitgevoerd wordt, namelijk algehele anesthesie en lokale anesthesie. Bij algehele anesthesie wordt de patiënt in een staat van bewusteloosheid gebracht. Bij lokale anesthesie wordt een spinale zenuw geblokkeerd, waardoor het verzorgingsgebied van de betreffende wortel verdoofd is.

Bij het uitvoeren van algehele anesthesie zijn er drie componenten nodig, namelijk een pijnstiller, anestheticum en een spierverslapper. Zoals reeds bekend leidt het toedienen van intramusculaire injecties tot een verhoogde kans van het ontstaan van flare ups. Dit maakt het moeilijk om een regionale verdoving uit te voeren, omdat dit een flare up zou kunnen uitlokken.

Dr. Schwarte heeft in een aantal publicaties laten zien die gaan over het toedienen van anesthesie bij FOP patiënten. Uit deze publicaties is gebleken dat er niet één gangbare methode is die gebruikt kan worden bij alle FOP patiënten. Het is belangrijk dat anesthesiologen iedere patiënt op een individuele manier dienen te benaderen. Helaas is er nog niet voor ieder probleem een oplossing.

Binnen de anesthesiologie wordt er gebruik gemaakt van een protocol waarin staat dat er gelet moet worden op een vrije ademweg, een goed gewaarborgde beademing van de patiënt en de circulatie en cardiac output moet goed zijn. Bij FOP patiënten kunnen er al problemen optreden bij de beademing, doordat de ademweg niet goed open gehouden kan worden door een beperking in de extensie van de nek. Zo kan een anesthesioloog ook problemen ervaren bij het intuberen door een beperking in het openen van de mond. Tevens is het mobiliseren van patiënten waarbij de ziekte zich ver heeft ontwikkeld lastig. Doordat de borstkast kleiner kan worden of ongelijk, door de extra botvorming, kunnen zich ook problemen voordoen bij het beademen.

Voor sommige problemen zijn er al oplossingen gevonden, zo kan men met behulp van een fiber optische intubatie de ademweg vrij houden in spoedgevallen. Door middel van tracheotomie kan men de patiënt beademen, op het moment dat de mond helemaal niet meer geopend kan worden voor beademing. Een tracheotomie is een chirurgische ingreep waarbij men toegang krijgt tot de luchtpijn via de hals.

Zoals eerder genoemd, is het beademen van FOP patiënten een uitdaging voor de anesthesioloog door de scheefgroei van de borstkast. Men maakt gebruik van een hogere beademing om hetzelfde effect te verkrijgen als bij een patiënt met een normale borstkast. Het is daarom noodzakelijk dat er een goede monitoring is van de patiënt.

Dr. Schwarte haalde als voorbeeld een casus aan van een patiënt met een geïnfecteerde bot in een voet. Voor deze patiënt werd een interdisciplinair overleg ingelast om te bespreken wat de handigste manier was van toedienen van anesthesie. De belangrijkste vraag die beantwoord moest worden was hoe een regionale verdoving uitgevoerd kon worden en daarbij het risico op een flare up geminimaliseerd kon worden. De beste optie was op geleide van een echo de naald in te brengen en zo gericht de zenuwwortel te verdoven. Op een echo kunnen de omliggende structuren goed in beeld gebracht worden, zo ook de spieren. De naald is ook goed in beeld te brengen, waardoor het mogelijk is om op een scherm te zien waar de naald zit ten opzichte van de omliggende structuren. Na de ingreep is gekeken naar het effect van de ingreep. Er is met name gekeken naar de aanwezigheid van een flare up. Dit was gelukkig niet het geval.

FOP blijft een uitdagende ziekte voor de anesthesie. Met name de regionale verdoving vergt een multidisciplinaire benadering. Tot nu toe bied de echo uitkomst voor het toedienen van regionale anesthesie, op deze manier is het risico op flare ups aanzienlijk kleiner.


Verslag Dr. Marelise Eekhoff, internist-endocrinoloog, VUmc


Dokter Marelise Eekhoff is werkzaam als endocrinoloog in het VUmc. Tevens kennen we dr. Eekhoff als deskundige op het gebied van FOP in Nederland. Dr. Eekhoff begon haar verhaal door stil te staan bij het eerste Europese FOP consortium dat op 23 november gehouden werd in het VUmc. Dit consortium is mogelijk gemaakt door gelden afkomstig van ZonMw en de FOP Stichting Nederland. Op dit consortium waren onderzoekers uit heel Europa aanwezig om ideeën en inzichten met elkaar uit te wisselen. Het voornaamste doel van dit consortium is het creëren van een fundament voor een goede samenwerking, wat met zich meebrengt dat er zich meer mogelijkheden voordoen om transnationale fondsen aan te schrijven. Niet alleen is er een samenwerking binnen Europa gewenst, maar ook een samenwerking met de Verenigde Staten. Dr. Eekhoff vertelde dat veel studenten geïnteresseerd zijn om te participeren in onderzoek naar FOP, zelfs eerstejaarsstudenten zijn geïnteresseerd, zij is hier erg enthousiast over.

In het VUmc werkt dr. Eekhoff samen met dr. Pals en dr. Bravenboer. dr. Pals is werkzaam als klinisch geneticus en dr. Bravenboer houdt zich bezig met het onderzoek naar botziekten.

Het primaire doel van het Europese FOP Consortium is om te starten met het uitwisselen van kennis. Verschillende groepen werken hard en hebben allen een eigen expertise. Tezamen kan deze kennis van grote waarde zijn. Vooral in tijden van krappe fondsen is het raadzaam om het geld goed te besteden en informatie te gebruiken om elkaars onderzoeken te steunen. Daarbij is het uiterst belangrijk dat jonge onderzoekers ook op dit gebied opgeleid worden. Om deze reden heeft het dr. Eekhoff alle onderzoekers van andere universiteiten gevraagd om deze kansen ook aan hun studenten te bieden. Vanuit het VUmc wil dr. Eekhoff ook een samenwerking met de onderzoekers uit de VS bewerkstelligen. In hun samenwerkingsverbanden lopen zij vooruit op de Europese samenwerkingen.

Het doel is om patiënteninformatie voor alle artsen beschikbaar te stellen. Hiervoor moeten de artsen deze informatie wel willen delen. Tot nog toe hebben patiëntenorganisaties van drie landen zich uitgesproken over de wens te willen samenwerken; Italië, Duitsland en Nederland. Graag zouden we dit samenwerkingsverband uitgebreid zien worden en daarom nodigen we landen uit om met ons en elkaar samen te werken. Wij nodigen dus zowel de experts in het onderzoeksgebied als de patiëntenorganisaties om zich aan te sluiten bij deze samenwerking. Alle landen kunnen afgevaardigden sturen naar de bijeenkomsten in het kader van het Europese FOP Consortium om kennis met elkaar te delen en dus om van elkaar te leren. Deze samenwerking is nog kleinschalig en zal zich nog moeten uitbreiden, de hoop is dat dit voorspoedig zal verlopen.

Met betrekking tot het onderzoek zijn er een aantal obstakels. Allereerst is nog weinig bekend over wat de achterliggende oorzaken zijn van flare ups bij onze patiënten en hoe we deze met medicijnen kunnen tegengaan. Zolang het probleem onbekend is kunnen we daar niet op ingrijpen. In de andere lezingen op dit symposium hebben we al het een en ander gehoord over medicatie-ontwikkeling, maar dit is geen simpel proces. Voor een eventueel medicijn zijn verschillende aangrijpingspunten in het aanmaak-proces van het eiwit. Helaas kunnen veranderingen van het BMP-eiwit tot meerdere veranderingen binnen cellen leiden, die niet de bedoeling zijn. Daarbij komt het ontstekingsmechanisme dat de flare-ups veroorzaakt; het immuunsysteem wat dit veroorzaakt is in het hele lichaam actief en daarom kunnen veranderingen van deze processen die bij FOP een rol spelen tot ongewenste veranderingen in overige processen van het lichaam leiden. Een specifiek medicijn maken met weinig bijwerkingen is moeilijk en daarom is het noodzakelijk om internationaal onze krachten te bundelen.

Wat wij nog meer kunnen doen is preventie. In de kliniek meten we verschillende factoren. Een voorbeeld is de screening van de patiënten op een screeningsdag. Hierbij controleren we de long- en hartfunctie. Aangezien we niet precies weten wat de precieze oorzaken van flare ups zijn en hoe het proces van een flare up in elkaar steekt, is het belangrijk dit proces nauwlettend te volgen. De gegevens die ons hier meer inzicht over kunnen bieden zouden moeten worden verzameld in een database, waarin de gegevens van meerde patiënten bewaard worden. Bij het opzetten van een database is vooral internationale samenwerking onmisbaar gezien het geringe aantal patiënten per land. Een ander belangrijk voordeel van internationale samenwerking is de mogelijkheid van het uitwisselen van ervaringen door de klinische artsen, om zo de meest effectieve behandelmethoden uit te wisselen. Zo kan voorkomen worden dat patiënten onnodig lijden  door een behandeling en patronen kunnen eerder herkend worden waardoor complicaties voorkomen kunnen worden.

Klinische geneticus, dr. Raymond Dalgleish, beheert een genetische database vanuit Leiden. Zijn ervaringen maken duidelijk dat een goede database moeilijk is om op te zetten. Verschillende artsen uit diverse landen hanteren verschijnende manieren om patiënteninformatie over te dragen. Dit kan verwarrend zijn bij een dergelijke samenwerking. Ook het zoeken naar informatie kan hierdoor bemoeilijkt worden. Daarom controleert hij dagelijks de database om te zien of de ingevoerde data correct is geformuleerd. Anders is deze informatie niet te gebruiken.
Een database brengt ook ethische vraagstukken met zich mee. Gezien de toegankelijkheid, is misbruik van informatie dan niet makkelijk? Aan welke beveiligingseisen moet voldaan worden om de patiënteninformatie te beschermen?
Dr. Dalgleish voegt eraan toe dat de FOP-samenwerking zich kan aansluiten bij zijn database.

Hopelijk kan de database volgend jaar al actief zijn. Voor de ethische commissie ligt er een Nederlandse aanvraag waarvan alle onderzoekers op de hoogte zullen worden gehouden.


Verslag Dr. Gerard Pals,  klinisch moleculair geneticus, hoofd laboratorium voor DNA- en eiwitdiagnostiek VUmc


Dr. Gerard Pals is werkzaam aan het VUmc te Amsterdam op de afdeling klinische genetica en begon zijn verhaal te vertellen over de nauwe samenwerking tussen de afdeling klinische genetica en endocrinologie. Dr. Pals doet niet alleen onderzoek naar FOP, maar ook naar onder andere het Marfan Syndroom. Het Marfan Syndroom kan inzichten bieden die ook relevant kunnen zijn voor FOP. Er zijn een aantal groeifactoren die een invloed hebben op de mesenchymale stamcellen en het idee is dat dit ook bij FOP het geval zou kunnen zijn. Dr. Natalie Bravenboer is werkzaam op de afdeling endocrinologie en houdt zich bezig met een project waarbij er een samenwerkingsverband is tussen het VUmc en ACTA tandheelkunde. Zij werken momenteel aan een project waarbij er cellen van patiënten wordt afgenomen, welke vervolgens gekweekt worden om botcellen te worden. Vervolgens worden deze weer terug in de kaak van dezelfde patiënt geplaatst. De eerste patiënten trials zijn al begonnen, op deze manier is het mogelijk om met deze cellen botgroei van de kaak te versterken.

In iedere cel bevinden zich signaalroutes die bepalend zijn voor de cel om zich te differentiëren tot het juiste celtype en welke eigenschappen deze cel uiteindelijk zal krijgen. Deze stamcellen hebben als eigenschap dat zij nog vele signaalroutes bevatten, waardoor het voor deze cellen mogelijk is om zich te ontwikkelen tot verschillende cellen. Het idee is dat bij FOP een van deze signalen verstoord is, waardoor er onnodig nieuwe botcellen gevormd worden.

Bij het onderzoek doen naar botziekten, wordt er vaak een botbiopt afgenomen om op deze manier naar de botcellen te kijken. Helaas is dit niet mogelijk bij FOP patiënten zonder schade aan te richten. In plaats van gebruik te maken van de botcellen afkomstig van FOP patiënten, maken ze op de afdeling van dr. Pals gebruik van cellen vanuit biopten van andere patiënten, waardoor het wel mogelijk is om primaire botcellen te kweken.

Met deze primaire botcellen is het mogelijk om te kijken wat er gebeurd als een osteoblast zich differentieert tot een osteocyt. Bij de differentiatie worden er verschillende markers uitgescheiden, waardoor het mogelijk is voor het onderzoeksteam een beeld te vormen van dit proces. Dr. Pals liet een voorbeeld zien van een afbeelding waarop te zien was dat een primaire botcel, die normaal gesproken nog geen gecalcificeerde matrix vormt, dit wel begon te doen. Daarbij noemde dr. Pals dat dit nog niet het ultieme bewijs is dat deze cel botweefsel zal gaan produceren, maar het gaat wel sterk die kant op. Dit is een voorbeeld van wat er allemaal mogelijk is in het lab. Er zijn een aantal eiwitten van belang bij de differentiatie van cellen, zoals TGF-β.

Een andere manier om onderzoek te doen naar FOP is dwars gestreepte spiercellen kweken op een dusdanige manier dat deze sterk overeenkomt met de dwars gestreepte spiercellen bij FOP. Het is dan mogelijk om vanuit deze spiercellen bot te vormen, wat bij FOP patiënten ook gebeurd. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om een ontsteking na te bootsen in deze spiercellen, wat de spiercellen kan aanzetten om botweefsel te gaan vormen. Bij het Marfan syndroom gebruiken zij gladspierweefsel wat ook terug te vinden is in de aorta, maar dit is geen representatief model voor FOP.

Bij FOP is er, zoals reeds bekend, een receptor die signalen overbrengt vanuit de oppervlakte van de cel tot de kern van de cel. Er zijn al een aantal manieren uitgeprobeerd om de receptor van bovenaf te blokkeren, maar dit heeft nog niet tot het gewenste effect geleid. Het blijkt namelijk zo te zijn dat de receptor continu aanstaat, zonder van buitenaf geactiveerd te worden. Om deze receptor inactief te maken is het dus belangrijk om vanuit de binnenkant van de cel een methode te vinden om deze receptor inactief te krijgen. Hier wordt reeds onderzoek naar gedaan in Oxford, waarbij er gekeken wordt naar potentiële moleculen die deze receptor van binnenuit kunnen remmen. In het VUmc willen ze graag onderzoek doen naar een molecuul genaamd, SMURF 1, dit eiwit zorgt voor het afbreken van de geactiveerde moleculen van de receptor. Op een overzichtsfiguur was goed te zien hoeveel interacties er zijn tussen de TGF-β signaalroute en de BMP signaalroute. Dr. Pals gaf aan dat het probleem bij FOP zeer complex is: Als er iets veranderd wordt in de signaalroute dan heeft dit niet alleen effect op die plek, maar het heeft ook invloed op andere signaalroutes.

Tot slot stond dr. Pals nog stil bij een aantal werkplekken op zijn lab, zoals de steriele flow waar de cellen gekweekt worden.


Verslag Saskia Blonk: “Een SOS kaart voor FOP patiënten”


Saskia Blonk informeerde ons over de nieuwe ontworpen SOS kaart.
Zij heeft met heel veel inzet en in overleg met Dr. Marelise Eekhoff een nieuwe kaart ontworpen met vermelding van de Nederlandse artsen voor het verlenen van eerste hulp na ongevallen en voor het verkrijgen van weefselmonsters.
Als er weefselmonsters kunnen worden verkregen door een noodongeval of operatie is het van belang dat de weefselmonsters worden opgeslagen zodat ze gebruikt kunnen worden voor wetenschappelijk onderzoek. De SOS kaart wordt voorzien met een QR (Quick Response) code die dan doorgelinked kan worden via een smartphone naar de website van de FOP stichting.
Bij FOP zijn de eerste handelingen na een ongeval van cruciaal belang zodat de patiënt niet nog meer schade oploopt. Zij vroeg of er nog personen zijn die de informatie op een USB stick willen hebben of in een andere vorm.

Verslag Irene Snijder: “Updates FOP stichting Nederland”


De FOP Stichting Nederland telt momenteel negentig vaste donateurs en moet in 2013 honderd vaste donateurs hebben om voor instellingssubsidie (subsidietroom1) in aanmerking te blijven komen. Het geld mag besteed worden aan voorlichting, delen van ervaringskennis en lotgenotencontact maar de subsidie mag niet besteed worden aan wetenschappelijk onderzoek naar FOP.

Er heeft een Europese netwerkconferentie plaatsgevonden voor wetenschappers. Het doel van deze bijeenkomst is om de wetenschappers dichter tot elkander te brengen zodat ze het gezamenlijk doel, namelijk het vinden van een behandeling voor FOP, door samenwerking kunnen verwezenlijken. Door samenwerking kunnen wetenschappers op een Europees fonds genaamd, E-rare call reageren om geld te krijgen voor onderzoek.

Thirza Ras van ZonMw heeft duizend euro opgehaald voor wetenschappelijk onderzoek naar FOP door de Dam tot Damloop en de Amsterdamse Marathon te lopen. De FOP Stichting moet meer aan sponsorwerving gaan doen want het is zeer moeilijk om aan geld te komen voor wetenschappelijk onderzoek omdat de aandoening zo extreem zeldzaam is.

Dit jaar is er een vrijwilliger aangesteld die het komende jaar sponsorwerving voor de FOP Stichting Nederland wil gaan doen.
Myriam Sillevis Smitt wordt het aanspreekpunt voor de coördinatie van sponsorwerving. Haar e-mailadres myriam.fopstichting@gmail.com staat op de website van de FOP Stichting Nederland vermeld. Irene Snijder riep de aanwezigen op om sportieve kennissen die graag hun sportiviteit zouden willen inzetten voor wetenschappelijk onderzoek naar FOP aan te sporen contact op te nemen met Myriam Sillevis Smitt.

De FOP Stichting Nederland is in aanmerking gekomen voor een voucher (Subsidiestroom 2) De voucher is bedoeld voor het bijdragen aan de werking van zorg, maatschappelijk ondersteuning en maatschappelijke participatie. De subsidie mag niet besteed worden aan wetenschappelijk onderzoek naar FOP.

Organisaties kunnen hun voucher inzetten voor een project dat zij ondersteunen.
Door het inbrengen van een voucher heeft de organisatie een stem in de invulling van
de thema’s, de activiteiten en bij de vormgeving van de uitvoering van het project.*

De FOP Stichting Nederland  heeft haar voucher ingezet voor het project  “Versterken van de stem van de patiënt” een zeldzame ziekten portaal naar het medical home care model.

* bron: folder “Het voucher systeem. Subsidiestroom 2: Projectsubsidie aanvragen bij het PGO fonds”


Wij willen iedereen, alle families, betrokkenen, wetenschappers,studenten en het Marriott hotel bedanken voor het succesvolle symposium.

Back To Top